Go to Top

Aansprakelijkheid voor herstel van betonschade

In de volgende uitspraak van 21 mei 2014 van de rechtbank te Leeuwarden gaat het over de vraag betreffende aansprakelijkheid voor herstel van betonschade aan de Hermesbrug te Leeuwarden. De aannemer (Faber) vordert betaling voor de herstelwerkzaamheden, de gemeente vond, kort gezegd, dat het onder de garantie viel. Hieronder volgen de belangrijkste overwegingen.

De beoordeling

in conventie

7.1.Voor zover het debat van partijen ziet op de datum van oplevering van het werk, zal de rechtbank hieraan voorbijgaan, nu partijen hieraan geen rechtsgevolgen hebben verbonden.

7.2.In de onderhavige procedure staat vast dat partijen overeengekomen zijn dat de kosten voor het herstel van het asfalt van de Hermesbrug voor rekening van Faber komen, tenzij ondubbelzinnig blijkt dat de gebreken niet door de schuld van Faber zijn veroorzaakt. Dit is als voorwaarde gesteld door de Gemeente, zo is te lezen in de brief van de Gemeente van 5 april 2012 (r.o. 2.11). Faber heeft daarmee ook ingestemd. In het kader van de onderhavige procedure is zulks tussen partijen ook geen punt van geschil.

7.3.1.Derhalve dient beoordeeld te worden of ondubbelzinnig blijkt dat de gebreken aan het asfalt van de Hermesbrug niet door de schuld van Faber zijn veroorzaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

7.3.2.Faber heeft in dat verband aangevoerd dat de gebreken hun oorzaak vinden in het feit dat er sprake was van los beton en betonrot derhalve in de ondeugdelijkheid van de onderliggende betonlaag. De betonproblemen blijken volgens Faber reeds uit de steekproeven die Nebest voor haar eerste rapportage heeft verricht. In het rapport van 3 juli 2012 is aan Nebest heel concreet de vraag voorgelegd of er sprake was van schade aan het beton. De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport niet blijkt dat er sprake was van los beton of betonrot en dat dit (al dan niet mogelijk) de oorzaak is van de opgetreden problemen met het membraam en het asfalt. Zulks blijkt immers niet uit de enkele constatering van Nebest dat er bij het verwijderen van de afwerklagen betonschades zichtbaar waren. Ter zitting heeft Faber desgevraagd erkend dat een bevestiging van haar stelling op dit punt niet met zoveel woorden te lezen is in de rapportage. Aan de stelling dat de schade terug te voeren is op betonrot en los beton zal de rechtbank derhalve voorbij gaan.

7.3.3.Tot slot heeft Faber aangevoerd dat zij alleen ter hoogte van de middengeleiders de ondergrond vlak moest afwerken. Of Faber de betonlaag op overige stukken goed heeft afgewerkt kan Nebest volgens Faber niet beantwoorden omdat bij het wegtrekken van het membraan ook de mortel van het beton is getrokken. Uit het tweede rapport van Nebest blijkt wel dat Faber het systeem van afwerklagen conform het bestek en de leveranciersverplichtingen heeft aangebracht. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit punt dat wat hier ook van zij er, mede gelet op de constatering van Nebest dat het membraam alleen heeft gehecht op de toppen van de gefreesde ondergrond, niet kan worden geconcludeerd dat ondubbelzinnig is gebleken dat de gebreken in het asfalt niet door de schuld van Faber zijn ontstaan.

7.4.Faber heeft, zoals partijen ook waren overeengekomen, het herstel uitgevoerd overeenkomstig het herstelplan van Grontmij. De daarmee gepaard gaande kosten dienen naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van Faber te blijven, nu niet ondubbelzinnig is komen vast te staan dat de gebreken niet door de schuld van Faber zijn ontstaan. Het door Faber gevorderde bedrag heeft echter, zo blijkt uit de stellingen van partijen, tevens betrekking op door Faber uitgevoerd onderhoudswerk. De Gemeente heeft de verschuldigdheid van deze kosten betwist, daartoe stellende dat Faber deze kosten niet gespecificeerd en onderbouwd heeft, maar de rechtbank kan de Gemeente in deze stellingname niet volgen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de brief van de Gemeente van 22 november 2012 aan Faber blijkt dat de het totaalbedrag van € 109.503,57 door Faber is gespecificeerd in de meer-minderwerkstaat nr. 11 van 21 augustus 2012 en dat een deel van deze kosten, te weten de kosten ter grootte van € 42.605,59 exclusief btw (€ 51.552,76 inclusief btw), gepaard gaan met door de gemeente opgedragen extra werkzaamheden. Dit betroffen, aldus voormelde brief van de Gemeente, betonwerkzaamheden buiten de scope van het herstelplan, welke door de gemeente opgedragen zijn vanuit praktisch oogpunt en niet omdat deze werkzaamheden noodzakelijkerwijs op dat moment moesten plaatsvinden. De rechtbank vermag niet in te zien waarom de Gemeente niet gehouden zou zijn om deze aan Faber opgedragen en door Faber uitgevoerde werkzaamheden te vergoeden. In zoverre acht de rechtbank de vordering van Faber dan ook toewijsbaar. Van een nadere toezegging om de kosten van het herstel te vergoeden, zoals nog door Faber gesteld, is de rechtbank niet gebleken.

7.5.Voor zover Faber heeft betoogd dat het membraam ongeschikt zou zijn, overweegt de rechtbank dat zulks evenmin is gebleken. Faber heeft dit ook niet nader onderbouwd en dit blijkt ook niet uit het advies van Nebest. Nebest heeft slechts in verband met de eerder opgetreden problemen met het aanbrengen van het membraam geadviseerd om de dakbedekking te vervangen door bijvoorbeeld een bitumineuze slurry of gespoten membraam. Bovendien blijkt uit de notitie van Grontmij van 21 maart 2012 dat het membraam volgens Grontmij uitstekend geschikt is. Dat zulks anders zou zijn, heeft Faber niet aangetoond.

7.6.Met betrekking tot de bankgarantie overweegt de rechtbank als volgt. Zoals hierna wordt overwogen heeft Faber naar het oordeel van de rechtbank nog niet voldaan aan al haar verplichtingen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de Gemeente te veroordelen tot de bankgarantie aan Faber te retourneren.

7.7.De door Faber gevorderde buitengerechtelijke incassokosten acht de rechtbank niet toewijsbaar, nu de vordering tot vergoeding van de herstelwerkzaamheden wordt afgewezen.

7.8.Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

In reconventie

7.9.Met betrekking tot het door de Gemeente gevorderde herstel van de onderzijde van de brugval overweegt de rechtbank als volgt. Het rapport van TAS vermeldt ten aanzien van de conservering van de brugval onder meer als hersteladvies om de gehele conservering van de onderzijde van de brugval deugdelijk te herstellen. In het proces-verbaal van opneming van 7 december 2010 is hiernaar verwezen. Het proces-verbaal van opneming van 26 april 2013 vermeldt vervolgens dat er nog roestplekken en beschadigingen aanwezig zijn in de conserveerlaag aan de onderzijde van het brugdek, zoals deze zijn vastgelegd in het rapport van bureau TAS. Faber heeft niet betwist dat deze roestplekken en beschadigingen nog aanwezig zijn, maar zij heeft gesteld dat zij op grond van het bestek niet gehouden was een en ander te herstellen. Dat Faber de onderzijde van de brugval op grond van het bestek niet overeenkomstig het hersteladvies van TAS diende uit te voeren, heeft Faber naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. De rechtbank zal Faber dan ook veroordelen deze werkzaamheden binnen vier weken na betekening van dit vonnis te verrichten en af te ronden, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of deel van een dag dat Faber hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 20.000,-.

7.10.1.Met betrekking tot de bestekpost voor de verkeersregelingsinstallatie heeft de Gemeente ter gelegenheid van de comparitie toegelicht dat de kosten niet tweemaal in mindering zijn gebracht, aangezien de aanneemsom als uitgangspunt is genomen. Nu Faber zulks niet heeft betwist, zal de rechtbank hiervan uitgaan. Tevens zal de rechtbank de Gemeente volgen in haar stelling dat zij deze post terecht als minderwerk heeft verrekend. Nu Faber deze installatie niet heeft geplaatst, brengt het feit dat er sprake is van een niet-verrekenbare post, niet met zich dat de Gemeente deze niet in aftrek mag brengen. Faber heeft deze werkzaamheden immers in het geheel niet uitgevoerd.

7.10.2.Met betrekking tot de geluidsmetingen overweegt de rechtbank als volgt.

Vast staat dat Faber de eerste meting heeft uitgevoerd. Daarbij acht de rechtbank niet van belang dat Faber deze meting nog een keer moest uitvoeren omdat er bij de eerste meting iets niet goed was gegaan. Tevens staat vast dat Faber de meting in 2012 niet heeft uitgevoerd en dat het ook geen zin heeft om de meting in 2014 uit te voeren, aangezien niet aan de geluidsreductie-eis is voldaan. Daarmee brengt de Gemeente naar het oordeel van de rechtbank terecht een bedrag van € 3.800,- (zijnde 2/3 van het bedrag van € 5.700,-) in mindering. Ook hier geldt dat, nu de werkzaamheden niet zijn of zullen worden uitgevoerd, het feit dat het een niet-verrekenbare post betreft niet aan het in mindering brengen van de kosten daarvoor in de weg staat.

7.10.3.Ten aanzien van de termijnstaat 13 van perceel 2 overweegt de rechtbank dat de rechtbank uit zal gaan van het door de Gemeente vermelde bedrag, nu de Gemeente onweersproken heeft gesteld dat Faber het in de bestekspost 336210 vereiste boorplan niet heeft uitgevoerd.

7.10.4.Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank Faber dan ook veroordelen tot betaling aan de Gemeente van het door de Gemeente gevorderde bedrag van € 21.334,05, te vermeerderen met de daarover verschuldigde btw, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 26 maart 2012.

7.11.De door de Gemeente gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank niet toewijsbaar. Partijen zijn in april 2012 overeengekomen dat Faber de herstelwerkzaamheden met betrekking tot het wegdek van de Hermesbrug zou uitvoeren op basis van herstelplan van de Grontmij en dat de kosten voor het herstel voor rekening van Faber zouden komen (tenzij ondubbelzinnig zou blijken dat de gebreken niet door de schuld van Faber zijn veroorzaakt). Faber is die verplichting nagekomen en de kosten daarvan dient zij, zo heeft de rechtbank hiervoor overwogen, zelf te dragen. De rechtbank vermag dan ook niet in te zien waarom Faber de door de Gemeente gemaakte kosten zou moeten vergoeden.

7.12.Faber zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Gemeente vastgesteld op € 579,00 (0,5 x 2 punten à € 579,00), te vermeerderen met een bedrag ad € 131,00 aan nakosten, en, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en Faber niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat.

De beslissing
De rechtbank
In conventie
8.1.veroordeelt de Gemeente tot betaling aan Faber van een bedrag van € 42.605,59 (zegge: tweeënveertigduizendzeshonderdenvijf euro en negenenvijftig eurocent) te vermeerderen met de daarover verschuldigde btw, te vermeerderen met de contractuele rente over dat bedrag vanaf 5 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.

8.2.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

8.3compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.4.wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie
8.5.veroordeelt Faber om binnen vier weken na betekening van dit vonnis ten behoeve van de Gemeente te verrichten en deugdelijk en integraal af te ronden het herstel c.q. de reparatiewerkzaamheden, welke werkzaamheden zijn omschreven onder “A” in het proces-verbaal van opneming van 26 april 2013, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of deel van een dag dat Faber hiermee in gebreke blijft.

8.6.verbindt aan de aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van € 20.000,-.

8.7.veroordeelt Faber tot betaling aan de Gemeente van een bedrag van € 21.334,05 (zegge: éénentwintigduizenddriehonderdvierendertig euro en vijf eurocent) te vermeerderen met de daarover verschuldigde btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 26 maart 2012 tot de dag der algehele voldoening.

8.8.veroordeelt Faber in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Gemeente vastgesteld op € 579,00, te vermeerderen met een bedrag ad € 131,00 aan nakosten, en, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en Faber niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat.

8.9.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

8.10.wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2014.

 


 

Heeft u vagen over dit bericht of behoefte aan direct advies, neem dan kosteloos contact op met Advocatenkantoor Hoveijn. Advocatenkantoor Hoveijn is onder andere gespecialiseerd in vastgoedrecht, aanbestedingsrecht, huurrecht en ondernemingsrecht.