Go to Top

Incasso van een geldvordering

Hierna volgt een uitspraak over incasso van een geldvordering van de kantonrechter te Enschede van 4 maart 2014. Uit deze uitspraak blijkt dat alle omstandigheden van het geval van belang zijn om te bepalen wat precies de vordering is, en welke afspraken tussen welke partijen zijn gemaakt. Ook volgt hieruit dat een algemeen verweer achteraf van ontevredenheid over de verrichtte werkzaamheden niet voldoende is om de factuur niet te hoeven betalen.

Eiser stelt een vordering te hebben op Landmark Projecten B.V. (hierna: Landmark) ad € 7.378,01, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.

[eiser] heeft een gesprek gehad met de heer [V] in zijn hoedanigheid van directeur van Solar Quatro. Het gevolg daarvan is geweest dat [eiser] een opdrachtbevestiging heeft gestuurd naar Solar Quatro B.V. i.o., ter attentie van de heer [V].

Deze opdrachtbevestiging heeft de heer [V] niet retour gestuurd.

Na het versturen van de 1e factuur is er telefonisch overleg tussen de twee heren en daaruit vloeit voort dat de tenaamstelling van de facturen wordt gewijzigd in Landmark.

De als gevolg daarvan aan Landmark, ter attentie van de heer [V], gestuurde factuur wordt door Landmark voldaan, de daarop volgende facturen worden niet voldaan.

Uit bovenstaande volgt dat de heer [V] zowel als bestuurder van Solar Quatro B.V. i.o. als namens Landmark optreedt.

Op zichzelf is deze constructie, zoals in een eerder vonnis ook al overwogen, onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat Landmark de wederpartij van [eiser] is geworden.

Namens [eiser] is nog een emailbericht overgelegd van [V], gericht aan zijn medebestuurder [S] van 13 september 2012, waarin de heer [V] namens Landmark (hij bezigt zich immers van een emailaccount van Landmarkprojecten!) mededeelt:

“Ik ben met de afhandeling verder aan de slag. Businessplan ronden we zelf wel verder nu af. Zoals [eiser] zelf bevestigd is de opdracht van kracht vanuit Landmark en niet vanuit Solar Quatro, zoals de afspraken ook zijn gemaakt met [K] en JKC. Facturen richt hij ook aan Landmark.”

Diezelfde heer [S] verklaart als getuige:

“Ik ken de heer [eiser] via [K]. De heer [V] heeft mij verteld dat de heer [eiser] werd ingehuurd door [K] voor het opstellen van een businessplan. Solar Quatro was een bedrijf van [V] en mij samen. [K] wilde daarbij instappen. Tot september 2012 heb ik zo gedacht. Ik kwam er achter dat het allemaal anders zat. Tijdens een bespreking bij [K] werd mij duidelijk dat [V] zelf via het bedrijf Landmark de opdracht aan de heer [eiser] tot het opstellen van een businessplan had verstrekt. Bij dat gesprek waren aanwezig de heren [L], [B], [V] en ik. Ik heb een emailbericht waaruit blijkt dat [K] aan Landmark de kosten heeft voldaan van de heer [eiser]. Nu heeft [K] aan Landmark betaald, maar Landmark kennelijk niet aan [eiser].”

Tenslotte is de heer [V] als getuige in contra-enquête gehoord:

Hij verklaart onder meer:

“Er is een overeenkomst tot stand gekomen tussen [eiser] en Solar Quatro B.V. in oprichting. Die overeenkomst is mij toegestuurd, maar die heb ik niet getekend en ook niet geretourneerd.

[S] wilde niet dat Solar Quatro financieel risico zou lopen en om die reden is er contact geweest met [eiser]om de facturering van zijn werk via Landmark Projecten te laten lopen.

Het is juist dat de [K] in totaal € 11.900,– hebben betaald aan Landmark projecten voor de financiering van dit businessplan. Van dit bedrag is eenmaal een factuur betaald. Voor het overige is het bedrag opgegaan aan een project met een ander om hetzelfde doel te kunnen bereiken.

In september van 2012 is er weer een bespreking geweest en daar is besproken om niet verder te gaan met [eiser]. Dit besluit is niet met zoveel woorden gecommuniceerd dan wel per brief kenbaar gemaakt.”

Uit bovenstaande kan de kantonrechter geen andere conclusie trekken dan dat Landmark de betalingsverplichting voor het opstellen van een businessplan heeft overgenomen van Solar Quatro. De verklaring van [V] zelf, waar hij zegt dat zijn medebestuurder [S] niet wilde dat Solar Quatro financieel risico zou lopen, spreekt in dat verband boekdelen.

De heer [V] heeft als bestuurder van de twee vennootschappen aan de touwtjes getrokken en in zijn hoedanigheid van bestuurder van Solar Quatro B.V. i.o. de overeenkomst aangegaan, waarna hij spoorslags heeft bewerkstelligd dat de eerste factuur aan Solar Quatro werd gecrediteerd en vervolgens werd toegestuurd aan Landmark.

Vervolgens worden de benodigde gelden door de aspirant participanten in Solar Quatro aan Landmark ter beschikking gesteld en vanuit dat budget wordt ook daadwerkelijk de 1e factuur van [eiser] voldaan.

Vervolgens wordt op een of andere wijze binnen Landmark besloten dat het businessplan niet aan de verwachtingen voldoet en wordt er besloten daarmee te stoppen en dus de facturen niet meer te voldoen. Dit was echter pas in september 2012 en daarnaast wordt dit besluit niet eens met [eiser] gecommuniceerd: [V] noemt dat het niet verdienen van de schoonheidsprijs!

Als de door [V] gememoreerde constructie daadwerkelijk zo zou zijn opgezet, dan zou er een geheel andere geldstroom moeten zijn en zou alles vanuit Solar Quatro geregeld moeten zijn, maar dat is niet het geval. Het is allemaal buiten Solar Quatro omgegaan en dat kan alleen maar als de feitelijke opdrachtgever Landmark is geweest.

Op grond van bovenstaande is [eiser] geslaagd in het hem opgedragen bewijs.

Derhalve staat in rechte vast dat [eiser] in deze aangelegenheid heeft gecontracteerd met Landmark

Landmark voert verder het verweer dat de verrichte werkzaamheden zodanig onder de maat waren dat van haar niet verwacht mocht en behoeft te worden dat zij aan haar verplichtingen tot betaling voldoet.

Dit verweer zal de kantonrechter passeren. Landmark heeft met [eiser] niet of nauwelijks gecommuniceerd over de beweerde gebreken en is “slechts” gestopt met de betaling van de facturen. Ook is er niet op een behoorlijke wijze naar [eiser] toe gezegd dat zij de overeenkomst wilden beëindigen, laat staan dat zij [eiser] in de gelegenheid hebben gesteld alsnog te presteren.

Deze gebreken in het handelen van Landmark maakt dat zij gehouden is de facturen van [eiser] te voldoen.

De vordering van [eiser] zal dan ook worden toegewezen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, welke de kantonrechter op basis van het rapport Voorwerk terugbrengt tot € 700,–.

Landmark zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden verwezen.

rechtdoende

Veroordeelt Landmark, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag van € 7.378,01, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van verzuim tot de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt Landmark voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 700,– wegens buitengerechtelijke incassokosten.

Veroordeelt Landmark in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 86,57 wegens exploitkosten, € 213,– wegens griffierecht alsmede op 3½ punt salaris gemachtigde, zijnde € 875,–.

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen te Enschede door mr H.R.K. Valk, kantonrechter, en op 4 maart 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

 


 

Heeft u vagen over dit bericht of behoefte aan direct advies, neem dan kosteloos contact op met Advocatenkantoor Hoveijn. Advocatenkantoor Hoveijn is onder andere gespecialiseerd in vastgoedrecht, aanbestedingsrecht, huurrecht en ondernemingsrecht.