Uit de volgende uitspraak in kort geding van de rechtbank te Maastricht van 5 december 2014 blijkt dat de huurder te weinig feiten en omstandigheden heeft aangedragen voor het standpunt dat sprake zou zijn van medehuur. Hierdoor heeft de rechter de ontruiming toegewezen doordat niet aannemelijk was dat sprake was van medehuur. Hierna volgen de feiten en belangrijkste overwegingen.
2.1. Servatius – een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet – is eigenaresse van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2. Servatius had de betreffende woning op grond van een schriftelijke huurovereenkomst van 25 april 2007 met ingang van 8 mei 2007 verhuurd aan [naam]. Deze huurovereenkomst is door opzegging zijdens [naam] beëindigd met ingang van 1 oktober 2014. [naam] heeft de woning verlaten. Medio september 2014, nadat [naam] de huur had opgezegd, heeft Servatius geconstateerd dat de woning naast [naam] werd bewoond door [gedaagde].
2.3. Bij brief van 3 november 2014 heeft Servatius [gedaagde] gesommeerd om de woning binnen acht dagen na dagtekening van de brief te ontruimen. Zij schrijft in die brief onder meer:“Servatius is gebleken dat u in de woonruimte aan de [adres] te Maastricht verblijft. Tussen u en Servatius bestaat geen huurovereenkomst, noch een andere overeenkomst op basis waarvan u gerechtigd bent gebruik te maken van voornoemde woning. Servatius heeft u reeds op 23 september 2014 laten weten niet in te stemmen met het gebruik van de woning door u en u gesommeerd de woning uiterlijk 30 september 2014 te verlaten. U bent daartoe niet overgegaan. (…).”
2.4. [gedaagde] heeft buiten rechte niet gereageerd op deze brief en is evenmin tot ontruiming overgegaan.
3 Het geschil
3.1. Servatius vordert – verkort weergegeven – dat de voorzieningenrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen:
a.om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis, de woning met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden, zulks met machtiging van Servatius om bij niet tijdige ontruiming, deze ontruiming te bewerkstelligen middels een deurwaarder desnoods met hulp van de sterke arm van justitie en politie,
b.tot betaling van de kosten van dit geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf zeven dagen na dagtekening respectievelijk betekening van dit vonnis voor zover [gedaagde] in gebreke blijft met de betaling.
3.2. Aan haar vordering legt Servatius ten grondslag dat – naar achteraf gebleken is – de voorgaande huurder, de woning zonder toestemming van Servatius in gebruik heeft gegeven aan [gedaagde]. [gedaagde] verblijft derhalve zonder recht of titel in de woning. Daar Servatius de woning weer ter beschikking wil krijgen om deze middels het woningtoewijzingsstelsel aan een woningzoekende toe te wijzen, is er een spoedeisend belang bij de ontruiming.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. Met betrekking tot de spoedeisendheid heeft te gelden dat Servatius onweersproken heeft gesteld dat zij de woning op korte termijn tot haar beschikking wenst te hebben, teneinde deze aan bij haar ingeschreven woningzoekenden te kunnen verhuren. Gelet hierop en gelet op de aard en grondslag van de vordering, wordt geoordeeld dat Servatius een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar ontruimingsvordering.
4.2. In een kort geding is een vordering tot ontruiming slechts toewijsbaar, indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht en voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter, die geconfronteerd wordt met hetzelfde feitencomplex, de vordering zal toewijzen.
4.3. Dit betekent concreet dat beoordeeld dient te worden of het al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft en Servatius derhalve gerechtigd is tot ontruiming.
4.4. Geoordeeld wordt dat, nu [gedaagde] heeft volstaan met de niet gemotiveerde stelling dat hij medehuurder van Servatius is geworden (daarmee aldus doelend op het bepaalde in artikel 7:267 leden 1 en 5 BW), het in het licht van de gemotiveerde betwisting van deze stelling door Servatius niet aannemelijk is dat [gedaagde] op grond van een huurovereenkomst en dus rechtmatig in de woning verblijft. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat Servatius heeft ingestemd met een verzoek tot medehuur. Nu de overeenkomst tot medehuur, waarop [gedaagde] een beroep doet, niet is overgelegd en ter zitting evenmin een toelichting is gegeven op de wijze en het tijdstip van totstandkoming van de gestelde overeenkomst, is niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] rechtmatig in de woning verblijft op grond van een huurovereenkomst.
4.5. Daar gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] op enige andere grond een gebruiksrecht ten aanzien van de woning kan doen gelden, is het aannemelijk dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft. De vordering tot ontruiming zal derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde machtiging om de ontruiming te bewerkstelligen door een deurwaarder met behulp van de sterke arm zal worden afgewezen, omdat deze bevoegdheid reeds voortvloeit uit de artikelen 556 lid 1 jo. artikel 557 jo. artikel 444 Rv.
4.6. [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Daar informatiekosten slechts eenmaal ten laste van [gedaagde] kunnen worden gebracht, worden de kosten aan de zijde van Servatius tot op heden begroot op:
dagvaarding: € 95,43
griffierecht: € 608,00
salaris advocaat: € 527,00
totaal € 1.230,43
4.7.
De nakosten en de gevorderde wettelijke rente zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats], met al het zijne en de zijnen binnen acht dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van Servatius gerezen proceskosten, welke tot op heden worden begroot op € 1.230,43, bij gebreke van betaling binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de achtste dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3. veroordeelt [gedaagde], onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door Servatius volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
-€ 131,- aan salaris advocaat,
-te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden met € 68,-,
te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H. Brandts en in het openbaar uitgesproken.
Heeft u vagen over dit bericht of behoefte aan direct advies, neem dan kosteloos contact op met Advocatenkantoor Hoveijn. Advocatenkantoor Hoveijn is onder andere gespecialiseerd in vastgoedrecht, aanbestedingsrecht, huurrecht en ondernemingsrecht.